Provincie Limburg

Het ABC van motivatie

Motivatie is op zich geen kenmerk van een persoon. We zijn niet altijd en overal even gemotiveerd. Dit hangt af van de context. Motivatie is dus een interactievariabele. Een interactie tussen kenmerken van een persoon en kenmerken van de context. Dit is op zich goed nieuws want dit betekent dat we invloed hebben op de motivatie van onze leerlingen. Anderzijds betekent dit ook dat éénzelfde situatie niet meteen dezelfde uitwerking heeft op verschillende personen.

Autonomie, verbondenheid en competentie zijn psychologische basisbehoeften die bij iedereen vanaf de geboorte aanwezig zijn. Hierop inzetten zal dus voor iedereen zorgen voor meer motivatie en veerkracht. Hoe deze basisbehoeften concreet worden ingevuld, kan wel verschillen van persoon tot persoon.

Er ontstaat ruimte voor autonome motivatie als we actief inzetten op drie basisbehoeften:

Autonomie: Ik mag mezelf zijn, ik mag kiezen, ik mag mee nadenken en beslissen.

verBondenheid: Ik hoor erbij, ik heb een goede band met andere leerlingen en leerkrachten.

Competentie: Ik heb het gevoel dat ik goed ben in wat ik doe, en dat ik me kan ontwikkelen.

De Zelfdeterminatietheorie stelt dat als deze basisbehoeften voldaan zijn, we boordevol energie zitten, sneller initiatief nemen en problemen gemakkelijker het hoofd bieden. We zijn veerkrachtiger en we functioneren soepeler. Worden de behoeften niet naar behoren vervuld, dan gaan mensen hun motivatie kwijtraken of gecontroleerde motivatie vertonen, met alle gevolgen vandien.

Als de behoefte aan autonomie is vervuld, dan hebben leerlingen het gevoel dat ze bij hun leraren zichzelf kunnen zijn. Als ze angstig zijn of zich onzeker voelen, dan ervaren ze de ruimte om hierover te vertellen. Als ze geïrriteerd zijn door de aanpak van de leraar, dan mogen ze dit zeggen. In sommige gevallen worden leerlingen echter aangemaand om te stoppen met ‘klagen’. Ze leren dan hun negatieve emoties (bv. Irritatie, angst, verdriet) maar ook positieve emoties (bv. Fierheid, enthousiasme) voor zich te houden. De behoefte aan autonomie is ook vervuld als je bepaalde beslissingen zelf mag nemen en er een zekere (keuze)vrijheid is.

De behoefte aan relationele verbondenheid verwijst naar het ervaren van een warme en hechte band met leeftijdsgenoten en de leraar. Jongeren voelen dat hun leraren betrokken zijn, meeleven, en tijd met hen doorbrengen, wat het opbouwen van een goed band bevordert. Als ze zich thuis voelen in de klas en hechte vriendschappen weten op te bouwen met een aantal medeleerlingen, dan is hun behoefte aan relationele verbondenheid voldaan.

De behoefte aan competentie verwijst naar een gevoel van effectiviteit, het gevoel een activiteit succesvol te kunnen uitvoeren. Als jongeren bijvoorbeeld hun huistaken (zelfstandig) kunnen oplossen, dan wordt hun behoefte aan competentie vervuld.